
Voor de nieuwe uitgave van het tijdschrift INZICHT schreef ik een artikel over een non-duale verkenning langs drie wegen: Advaita Vedanta, christelijke mystiek en boeddhisme. Het thema van deze uitgave is 'Wat heb je aan non-dualiteit? Het lijkt een logische vraag – vooral in een tijd waarin spiritualiteit vaak beoordeeld wordt op haar praktische waarde. Maar ze vraagt om een andere benadering: niet door haar direct te beantwoorden, maar door haar als vertrekpunt voor een verkenning te nemen.
In dit artikel volgen we de non-duale weg door drie geestelijke landschappen: de Advaita Vedanta van de Indiase filosoof Śaṅkara, de apofatische mystiek van Pseudo-Dionysius en Meister Eckhart, en de Mādhyamaka-school van het Mahāyāna-boeddhisme vanuit de invloed van de filosoof Nāgārjuna en de Yogācāra school. Elke benadering opent een andere toegang tot het fundamentele inzicht: de ogenschijnlijke tweedeling tussen zelf en wereld, God en mens, vorm en leegte, blijkt bij nadere beschouwing niet zo absoluut.
Door deze perspectieven naast elkaar te leggen ontstaat niet per se een eenduidig antwoord op de vraag wat non-dualiteit ons biedt, maar kunnen zich inzichten aan ons openbaren die ons verder brengen in begripsvorming en geestelijke ontwikkeling!
Je kunt het artikel hier lezen:
Het Zelf, de Grond en de Leegte
Een non-duale verkenning langs drie wegen: Advaita Vedanta, christelijke mystiek en boeddhisme
Inleiding
Wat heb je aan non-dualiteit? Het lijkt een logische vraag – vooral in een tijd waarin spiritualiteit vaak beoordeeld wordt op haar praktische waarde. Maar ze vraagt om een andere benadering: niet door haar direct te beantwoorden, maar door haar als vertrekpunt voor een verkenning te nemen.
In dit artikel volgen we de non-duale weg door drie geestelijke landschappen: de Advaita Vedanta van de Indiase filosoof Śaṅkara, de apofatische mystiek van Pseudo-Dionysius en Meister Eckhart, en de Mādhyamaka-school van het Mahāyāna-boeddhisme vanuit de invloed van de filosoof Nāgārjuna en de Yogācāra school. Elke benadering opent een andere toegang tot het fundamentele inzicht: de ogenschijnlijke tweedeling tussen zelf en wereld, God en mens, vorm en leegte, blijkt bij nadere beschouwing niet zo absoluut.
Door deze perspectieven naast elkaar te leggen ontstaat zeker geen eenduidig antwoord op de vraag wat non-dualiteit ons biedt, maar kunnen zich inzichten aan ons openbaren die ons verder brengen in begripsvorming en geestelijke ontwikkeling.
Het Zelf in Advaita Vedanta
Binnen de Indiase filosofie is non-dualiteit het centrale principe van de klassieke Advaita Vedanta, zoals uiteengezet door de achtste-eeuwse filosoof Śaṅkara. Het Sanskrietwoord Advaita betekent letterlijk: ‘niet twee’. Śaṅkara stelt dat de ultieme werkelijkheid één en ondeelbaar is: Brahman, zonder eigenschappen (nirguṇa), zonder begin, zonder einde. Alles wat bestaat, inclusief de individuele ziel (ātman), bestaat in en als Brahman. Deze identiteit wordt in de Upanishads op iconische wijze verwoord met de uitspraak: tat tvam asi – “dat zijt gij”. De scheiding die wij ervaren tussen het innerlijke zelf en de uiterlijke wereld is volgens Śaṅkara het gevolg van avidyā – onwetendheid. Door dit niet-weten of beseffen, zien we de wereld en haar vormen en veelheid als werkelijk. Deze onwetendheid leidt tot identificatie met het lichaam, de denkgeest en de zintuigen.
Śaṅkara hanteert in zijn non-dualistische filosofie een radicale visie op wat echt en onecht is. Naar zijn idee is alleen Brahman echt en al het andere een illusie, Maya. Hij stelt niet dat Māyā helemaal niet bestaat, maar dat de wereld van Māyā niet de ultieme Werkelijkheid is; ze is werkelijk zolang onwetendheid voortduurt.
Een belangrijke vraag hierbij is: wat is de aard van Brahman, of de Werkelijkheid? Moderne interpretaties van Advaita gebruiken soms de metafoor van een “leeg projectiescherm” om de ruimte te verbeelden waarin alle verschijnselen opkomen en weer verdwijnen. Śaṅkara zelf beschrijft Brahman echter niet als leeg of als niets. Voor hem is Brahman juist de volle, levendige Werkelijkheid die hij aanduidt als sat-cit-ānanda: Bestaan, Bewustzijn en Gelukzaligheid. Deze drievoudige aanduiding van de Werkelijkheid, waarnaar hij meermaals verwijst in ‘Het kroonjuweel van onderscheidingsvermogen (Viveka-cūḍāmaṇi)’, geeft inzicht in de aard van het Bestaan dat het denken te boven gaat. Ook dit is geen eenduidig antwoord maar een perspectief!
De ‘Grond’ in de christelijke mystiek
Ook in de christelijke mystieke traditie treffen we een vorm van non-duaal inzicht, zij het in andere taal en binnen een theïstisch beeld. In de leer van Pseudo-Dionysius de Areopagiet (6e eeuw) en de Rijnlandse mysticus Meister Eckhart (13e–14e eeuw) wordt God beschreven als de absolute, onkenbare oorsprong van alles – voorbij zijn, voorbij kennen, voorbij elke vorm of voorstelling.
Pseudo-Dionysius beschrijft God als hyperousios, “boven het zijn”. In zijn werk De mystieke theologie stelt hij dat over God uiteindelijk niets positiefs gezegd kan worden. Elke naam die aan God wordt toegekend – goed, één, licht, liefde – is slechts een menselijke benadering, en moet uiteindelijk weer worden losgelaten. Deze ‘weg van ontkenning’ (via negativa) leidt niet tot leegte in de zin van afwezigheid, maar tot een openheid waarin God zich zonder vorm, zonder concept, kan openbaren.
Meister Eckhart is geïnspireerd door deze apofatische lijn en verdiept haar in zijn eigen taal. In zijn schitterende Duitse preken en Latijnse traktaten spreekt hij over de Grond van de ziel en de Grond van God. Deze zijn, in het diepste, niet twee. Eckhart stelt: “Het oog waarmee ik God zie, is het oog waarmee God mij ziet.” Dat wil zeggen: in het diepste van de ziel is een vonk – ongeboren, ongeschapen – waarin geen onderscheid is tussen God en mens. God verschijnt niet in de ziel, maar als haar diepste grond. Om tot deze grond door te dringen, moet de mens zichzelf loslaten: hij moet zijn persoonlijk ik en gehechtheden aan de fenomenale wereld achter zich laten. Dit is ook wat wordt beoogd met de louteringsweg van de mystici.
Non-dualisme stelt: er is geen tweeheid, er is eenheid tussen de mens en het absoluut bewustzijn of de Godheid, zoals Meister Eckhart het Absolute noemt. Daarmee bedoelt hij ook dat de Godheid veelomvattender dan God, want de Godheid is volgens Eckhart zonder beperkingen. God is nog steeds ‘iets’, Godheid is ‘niets’ omdat het voorbij alles gaat. Men moet al het geschapene loslaten omdat dit vergankelijk en derhalve niet God is, want God is louter ‘zijn’: Niets.
Leegte in het boeddhisme
In het boeddhisme wordt het woord ‘non-dualiteit’ (advaya) ook gebruikt, maar met een andere benadering dan in de Advaita Vedanta van Śaṅkara of de mystiek van Meister Eckhart. Boeddhistische non-dualiteit verwijst niet naar de eenheid van de ziel met een Zelf of God, maar het doorzien van het conceptuele onderscheid tussen schijnbare tegenpolen: subject en object, samsara en nirvana.
De filosoof Nāgārjuna (2e-3e eeuw na Chr.) wordt gezien als de grondlegger van de Mādhyamaka-school, ook wel de ‘middenweg’ genoemd. In zijn geschrift Mūlamadhyamakakārikā laat hij zien dat alle verschijnselen leeg zijn van inherent, onafhankelijk bestaan (śūnyatā). Niets bestaat op zichzelf: alles ontstaat slechts in afhankelijkheid van andere verschijnselen (pratītyasamutpāda).
Dat brengt ons bij de vraag wat dan de onderliggende Werkelijkheid is. Voor Nāgārjuna is dit geen vast ‘iets’, maar ook geen nihilistische afwezigheid. Ze is geen onderliggende substantie, zoals Brahman dat in de Vedanta-leer is, en ook geen betekenisloos niets. Nāgārjuna wijst beide uitersten af: het geloof in een eeuwige, onafhankelijke essentie en het geloof dat niets werkelijk bestaat. Hij beschrijft een middenweg waarin zowel bestaan als niet-bestaan als leeg worden doorzien. Zodra men probeert die leegte vast te grijpen of te definiëren, verduistert ze. Daarom wordt gezegd dat ook de leegte zelf leeg is, geen afzonderlijke entiteit of verborgen kern. Zelfs het onderscheid tussen ‘ik’ en ‘ander’, tussen ‘ervaarder’ en ‘ervaring’, blijkt niet absoluut te zijn, maar slechts een relatieve, conceptuele constructie.
Later werd een verwante visie ontwikkeld in de Yogācāra-school, die de ervaring van leegte duidt als het herkennen van de aard van bewustzijn. Volgens deze school zijn verschijnselen geen onafhankelijk bestaande objecten, maar niets anders dan manifestaties van bewustzijn zelf (vijñaptimātra). Dit betekent geen terugkeer naar een metafysisch Zelf, maar een directe herkenning dat de stroom van ervaringen leeg is van vastigheid en tegelijkertijd helder en zelfstralend. Deze voltooide aard (pariniṣpanna-svabhāva) wordt niet bereikt door kennis te verzamelen, maar juist door het loslaten van gehechtheid aan een ‘ik’ en het doorzien van de scheiding tussen waarnemer en waargenomene.
Voor wie gewend is de Werkelijkheid te benaderen als een positieve aanwezigheid, als Brahman of als de Grond van zijn, kan leegte aanvankelijk voelen als een ontkenning of als een afwezigheid. Toch is ook in Nāgārjuna’s leer leegte niet ‘niets’, maar juist de openheid waarin alles kan verschijnen zonder vastgelegd te worden. Het is geen kern, geen fundament, en juist daardoor bevrijdend: een werkelijkheid zonder houvast, zonder grens of centrum, waarin de veelheid zichzelf laat zien als een vrije beweging, ongehinderd door het idee van een ik of een ander. Leegte vraagt geen geloof in wat zij is, maar een loslaten van wat zij niet is — een oefening in ontvankelijkheid voor wat verschijnt.
Welke inzichten levert dit op?
Non-dualiteit wordt in de drie tradities benadert als het einde van ‘tweeheid’ – maar de aard en richting van dat inzicht verschillen wezenlijk. In Advaita Vedanta wordt non-dualiteit gezien als dat het Zelf en de uiteindelijke Werkelijkheid één zijn. In de christelijke mystiek gaat het om loslaten van alle beelden, inclusief die van God zelf, om tot de gedeelde Grond van God en de Ziel te komen waarin geen tweeheid heerst. In het boeddhisme is het vooral het doorzien van de illusoire aard van elke vorm of scheiding, zonder daar een blijvend beginsel zoals Brahman of Ziel tegenover te stellen.
Wat men aan non-dualiteit heeft? Misschien dit: dat aan elk van de voornoemde tradities non-dualiteit ten grondslag ligt en dat het bestuderen van verschillende non-duale stromingen ons tot ik-overstijgende inzichten kan brengen.